Vocabulary exercise – 34D – CONTEXT

Liefje, kun je even kijken? Ik heb __________ in mijn oog.
– Weet je het zeker? Ik zie niets in je oog.

‘Iets is beter dan ___________’, denkt mijn neef en hij geeft vijftig cent aan het goede doel.

Hoeveel geld heb je? Kun je me iets lenen?
– Sorry, ik heb echt _____________. Ik heb net mijn huur betaald.

Heb je __________? Je sleutels, je agenda, je mobieltje en een warme jas?

Natasha spreekt Russisch, Engels en ______________ Nederlands. Momenteel doet ze een cursus Nederlands in Drenthe.

Het feest begint om kwart over acht ‘s avonds, maar je kunt ______________ ook al om zeven uur komen. Dat is geen probleem.

De leraar schrijft: ‘De leerling heeft __________ drie dagen zijn huiswerk niet gemaakt. Dat is erg vervelend’. ‘_____________’ is een ander woord voor ‘al’.

Heb jij ______ genoeg geld om op vakantie te gaan?
– Nee, nog niet. Ik heb nu pas vijfhonderd euro. Dat is niet genoeg.

Waar is Natasha?
– Ik weet niet waar ze nu is. Maar ze was _________ in de tuin. Zal ik even kijken of ze er nog is?

Maurice is _______ een week in Nederland. Dat is nog niet lang, dus hij spreekt de taal nog bijna niet. ‘Ooit zal ik de taal goed spreken’, zegt hij.

Xing drinkt ___________ één wijntje en dan gaat ze naar huis.

Mirjam vraagt: ‘Sorry, kun je me misschien __________ helpen? Mijn computer doet het niet.’ Bart antwoordt: ‘Ja, natuurlijk kan ik je helpen, maar je moet nog _____ op me wachten.’

Pieter, _________________________? Mijn fiets is kapot. Begrijp jij wat het probleem is? Kun jij hem repareren? Ik begrijp nooit hoe dat moet.

Ober, mag ik alstublieft iets drinken? Ik heb ______ veel dorst.
– Ja natuurlijk, mevrouw. Wat wilt u?

De verse groente van deze groenteboer is __________________. Ik eet altijd veel wortels, spinazie, tomaten, boontjes en erwtjes van deze man.

Deze man eet _________________. Hij eet bijvoorbeeld bijna elke dag friet met mayonaise, frikandellen, snoep en pizza met te veel zoute kaas en vet vlees.

Dokter, ik heb ___________ pijn aan mijn knie. Hij doet echt zeer. Kunt u even kijken, alstublieft. Wat heb ik?

Heeft de buurman ___________ geld of weinig? Dat weet ik niet. Zijn kleding is altijd duur, dus ik denk dat hij veel geld heeft.

Van wie hou je ___________, van je zoon of van je dochter?
– Wat een vraag! Ik heb geen antwoord op deze vraag. Ik houd erg veel van mijn zoon én van mijn dochter natuurlijk!

Pedro heeft vijf euro. Soliman heeft tien euro. Lars heeft vijftien euro. Pedro heeft het minst en Lars heeft ______________.

Heb jij genoeg geld?
– Hm… niet echt. Ik heb op het moment ____________ geld, omdat ik geen baan heb.

Lars heeft vijfduizend euro en Mary heeft tienduizend euro. Lars heeft ____________ geld dan Mary. Mary had ooit een heel goede baan, daarom heeft ze erg veel geld.

Natasha eet drie aardappels, Soliman eet twee aardappels en Martin eet één aardappel. Martin eet het ___________. Hij heeft weinig honger.

De sollicitant is __________ op dinsdag, woensdag en donderdag beschikbaar. Op de andere dagen kan hij niet werken. Dat is erg vervelend.

Op zondag ga ik ________________ hockeyen in het park. Ik doe dat echt elke week. Ik vind het __________heel leuk.

Veel suiker eten is erg ongezond, ____________ ik probeer weinig zoete dingen te kopen. Maar natuurlijk eet ik soms wel iets zoets, bijvoorbeeld een ijsje, want dat is erg lekker.

Heb jij ________________ geld om de boekenkast te kopen? Nee, ik heb niet ___________ geld. Ik heb honderd euro en de kast kost hondervijftig euro.

Linda, kun je even kijken, alsjeblieft? Kom eens even, als je wilt. Ik ben ____________ klaar met het huiswerk. Is het goed zo?

Wat zullen we vrijdag doen? Heeft u een idee?
– Ja, ik heb meer ideeën. We kunnen _________ naar de bioscoop gaan, of naar het theater. Of misschien even bij Karin op visite?

Ik denk dat vlees eten niet gezond is. Daarom eet ik ____________ vlees. Geen worst, geen gehakt, echt niets van vlees. Ik eet bijvoorbeeld wel kip en vis.

_____________ wil ik eens naar India. Ik droom van een reis door de natuur in dat land. Nu heb ik nog niet genoeg geld, maar ik zal hard werken en ___________ zal ik gaan.

Ooit wil ik ____________ naar Nederland. Ik wil de beesten van dat land ___________ zien, bijvoorbeeld de koe, het paard en de zwaan. En ik wil kaas en haring eten. En molens en tulpen zien.

Leila heeft _____________ heimwee. Ze denkt dan aan haar vader en moeder, en ze wil dan terug naar Marokko. Dat gebeurt niet elke dag, maar __________wel.

Gianluca, Soliman, Lars en Kathy gaan naar de bbq.
– Gaat Svetlana ________? Ja, natuurlijk! Svetlana gaat ___________.

Woont Soliman ______________ de kaasboer?
– Ja, zeker! Hij moet maar twee minuten lopen. Hij gaat daarom ook bijna elke week een kilo kaas kopen.

Natasha woont ____________. Ik woon op nummer 14 en zij woont op nummer 20 in dezelfde straat. Dus ik zie haar bijna altijd naar haar werk fietsen. Om zes uur ‘s avonds komt ze altijd terug.

Woon je _________ van je werk?
– Nee, absoluut niet. Ik woon erg dichtbij. Ik moet minder dan tien minuten fietsen om bij mijn werk te komen. Mijn werk is dus dicht bij mijn huis.

U woont in Amsterdam. Spanje is dan ver en Zuid-Afrika is nog veel ____________.

Soliman vertrekt om 15:45 uur naar de sporthal en hij komt om 18:30 weer ________________. Hij gaat dus 2 uur en drie kwartier weg.

Begrijp je niet waarom Martin verdrietig is? Kijk dan deze video van ‘Heb je zin?’ _____________.