Vocabulary exercise – 25D – CONTEXT

Xing is met Chi Mei in een Chinees restaurant. Ze vraagt: ‘Wil je aan deze tafel zitten of aan een __________ tafel?

Het haar van mijn moeder is donker en _____________.

De vriend van Wabke is heel _________________. Hij is twee meter vijf.

Het werk van de directeur van het bedrijf is echt heel _______________. Hij reist veel en hij verdient heel veel geld.

Welk elftal kan ______________voetballen? Het elftal van Nederland of het elftal van Duitsland?

Paul spreekt goed Nederlands. Mary spreekt beter Nederlands dan Paul. Jim spreekt het ____________. Hij woont al sinds 1998 in Nederland.

Xing vraagt: ‘Is dit de ___________vrije tafel? Of heeft u nog een andere? Ik zit echt niet graag bij het toilet!’

Ga je morgen tennissen? Speel je ____________ of dubbel?

Op zondag verdient hij _________. Niet 10, maar 20 euro per uur.

Max gaat vandaag heel ____________werken. Hij begint om zes uur ‘s morgens.

De cursist gaat om drie uur ‘s nachts slapen. Dat is echt ______________.

De les begint om één uur. Pedro komt om kwart over één. Hij is ___________.

Mijn oom werkt van maandag tot en met vrijdag. Zaterdag en zondag is hij _________.

Marloes houdt _________veel van haar vriend. Ze vindt hem erg lief.

Martin vindt frikandellen _______________. Hij gaat elke vrijdag naar de snackbar.

Vind je me ___________leuk? Ja! Ik hou van je! O… Wat romantisch!

De toeristen vinden haring met uitjes ________________.

Ik wil graag in dit hotel slapen. Kan dat?
– Sorry, meneer, dat kan niet. Het hotel is _____________. Ik heb geen kamer beschikbaar.

Het is zondag. De kerk is _____________. Ik ben te vroeg.

Deze dag is heel __________. Wij gaan trouwen!

De verkoper heeft een ________________: twee kilo aardappelen voor één euro. Dat is goedkoop!

Kirsten vraagt: ‘Is het _____________? Begrijpen jullie de grammatica?’

Mirjam vindt les 22 van 1000 words ______________. Ze begrijpt echt niet wat ‘buitenspel’ is.

Gianluca zit in een café. Hij ziet een mooi meisje met lang, blond haar. Hij vraagt: ‘ _____________________of heb je een vriend?’

Mijn collega is _________________op maandag, dinsdag, donderdag en vrijdag. Op woensdag kan hij niet werken.

Ben jij vrijdag om tien uur beschikbaar?
– _______________wel. Ik ga even in mijn agenda kijken. Ik bel je later.

Kan ik blijven slapen? Is dat _______________? Ja hoor, dat kan. Om hoe laat kom je?

Bram vindt zijn ______________ baan heel interessant. Hij leert nu veel.

Is dit antwoord juist of _______________?
– Het is niet juist, want je schrijft ‘hij begrijpt’ met een ‘t’, niet met een ‘d’.

Het antwoord is ________________. Lars begrijpt de grammatica heel goed.

De les is ___________! We gaan slapen! O nee… ik bedoel: ‘we gaan huiswerk maken’.